Het is feest in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Naast De oase van Matisse (t/m 16 augustus!), is er de tentoonstelling ZERO: Let Us Explore the Stars te bezoeken. Een expositie waar ik met een brede glimlach en jeukende handen en benen doorheen liep. Ik wilde de kunst aanraken en er soms bovenop springen. Ik houd van zintuigprikkelende kunst. Helemaal als ze dan ook nog eens gemaakt is van gebruiksmateriaal. Spijkers, plastic zakjes met water, papier, eierdoosjes, bierflesjes etc.

ZERO
Ik had er nog nooit van de ZEROgroep gehoord. ‘We hebben ook echt het idee dat we iets in de kunstcanon rechtzetten,’ zei een dame van de persafdeling tijdens de perspresentatie toen ik bekende een ZERO-maagd te zijn. ‘Na de oorlog was er in de kunstscène vooral aandacht voor wat er in Amerika gebeurde, maar dit was eveneens gaande.’ Na de Tweede Wereldoorlog zocht een jonge groep kunstenaars naar radicale nieuwe manieren om kunst te maken. Ze vonden elkaar in hun optimistische, experimentele en innovatieve houding. In Duitsland noemde de kunstbeweging zich ZERO, de Nederlandse evenknie koos voor de Nul-groep en was opgericht door de kunstenaars Armando, Jan Henderikse, Henk Peeters, Jan Schoonhoven en herman de vries. In Frankrijk, Italië en België volgden gelijk gestemde kunstenaars een zelfde artistiek pad.
Míro
Voor wie na het Stedelijk nog steeds hongerig is naar naoorlogse kunst: in de tuin van het Rijksmuseum (die overigens helemaal af is!) zijn er 21 sculpturen van Míro te bekijken. Gratis. Joan Miró maakt twee typen sculpturen. Assemblages van voorwerpen uit de natuur (keien, boomstronken, wortels) of dagelijks leven (hooivork, kraan, etalagepop) én volumineuze gestalten met ronde en sensuele vormen die herinneren aan zijn geschilderde figuren. Beiden staan in de tuin. Bij de opening een aantal weken geleden proseerde voor zijn lievelings sculptuur - de vier meter hoge Oiseau lunaire - dat voor het eerst tentoon wordt gesteld. Wat een perfect zomeruitje zo bij elkaar.

